Overblog
Suivre ce blog Administration + Créer mon blog
10 mai 2013 5 10 /05 /mai /2013 16:16

mime-attachment48

 

 

 

 

Waarom een nieuwe pagina over type 2 diabetes?

 

 

         Dank zij sociale netwerken zoals Facebook en Twitter en ook op mijn blog

(lucvangermeersch.over-blog.com), ben ik van plan een reeks artikelen omtrent diabetes type 2 te publiceren. Waarom nu een zoveelste tekst over deze ziekte? Bestaan er dan nog niet genoeg wetenschappelijke en andere publicaties over dit onderwerp? Jawel, natuurlijk. Doch hier geef ik mijn redenen op.

 

        Vooreerst omdat diabetes momenteel de vorm aanneemt van een echte epidemie, niet alleen in het Westen maar over de gehele wereld, de ontwikkelingslanden inbegrepen. En deze evolutie dient kost wat kost gestopt, want de epidemie neemt nog uitbreiding. Daar ik de diabetes waaraan ik zelf lijdt meen te hebben overmeesterd, wil ik mijn persoonlijke ervaring doorgeven om misschien ook andere personen die aan deze ernstige ziekte lijden trachten te helpen. Immers, indien de ziekte onopgemerkt kan blijven gedurende jaren, is ze na verloop gevaarlijk en potentieel dodelijk.

 

       Vervolgens ben ik dol op schrijven, uitleggen, en met anderen delen wat voor mij aanvankelijk moeilijk leek om te begrijpen of te aanvaarden, maar waarvan ik — echter niet zonder inspanningen —  achteraf misschien het essentiële heb kunnen vatten. Want erin slagen een ernstige en langdurende ziekte als type 2 diabetes effectief te bekampen, is niet niets.

 

        Verder omdat ik als arts uiteraard goed geplaatst ben om over ziekten te praten. Maar toch is het enigszins anders dan gewoonlijk. Naast de moderne geneeskunde die ik uiteraard aan de universiteit geleerd heb, werd ik ook opgeleid in de Chinese traditionele geneeskunde, o.a. de acupunctuur en in de plantengeneeskunde of fytotherapie. Dit verleende mij toegang tot een wereld van alternatieve en complementaire mogelijkheden en inzichten, om allerlei ziekten, inclusief diabetes, complementair te behandelen.

 

     Meer nog, dank zij de omgang die ik had met de medische wereld (die ik na 40 jaar artsenpraktijk door en door ken) ontdekte ik waarheden en nieuwigheden over diabetes die veel dokters niet altijd vertellen of aan hun patiënten soms verzwijgen. Hetzij omdat ze er de tijd niet voor hebben, hetzij omdat ze het niet nodig achten. Ik meen dat patiënten die aan diabetes lijden, maar ook de anderen, het recht hebben op een volledige kennis van de ziekte die hen aanbelangt, en dat het hen in duidelijke en begrijpelijke termen wordt uitgelegd.

 

       En ook omdat ikzelf diabetespatiënt ben, voel ik mij als het ware als eerste betrokken om, door alle mogelijke middelen die men kan aanwenden, te trachten te ontsnappen aan de vreselijke complicaties van deze mogelijk fatale ziekte. Maar is dat wel mogelijk?

 

       Wel ja! En dit is de laatste geldige reden om over dit onderwerp een serie artikelen te schrijven. De wetenschap is de laatste jaren zo vooruit gegaan en heeft zoveel nieuwe kennis opgedaan, dat het voortaan mogelijk is de strijd te winnen tegen deze vaak voorkomende, chronische en — op termijn — zeer invaliderende ziekte die diabetes is. Het klassieke gezegde dat “als men een diabetes begint, de ziekte onherroepelijk verslecht en men meestal ook van die diabetes sterft”, is misschien niet meer helemaal waar. Of, ten minste, indien men er niet in slaagt deze ziekte in zijn geheel uit te schakelen, is het vanaf nu mogelijk er de evolutie van te stoppen en zelfs om te keren. Of, voor een groot deel er de gevolgen en verwikkelingen van af te zwakken of uit te stellen. En het zijn deze laatste die men ten alle prijze moet vermijden.

 

     Maar het werkt niet met uitsluitend medicamenten, zoals o.a. insuline en de talloze antidiabetes pillen. Er zijn andere, even belangrijke pijlers waarop een radicale behandeling van type 2 diabetes berust: het zijn hoofdzakelijk de voedings- en leefgewoonten en het onderhouden van voldoende fysieke activiteit. Verder is er de heilzame werking van heel wat kruiden, de fytotherapie. Zonder de psychische kant te vergeten, de onwrikbare wil om te willen vechten tegen de ziekte. Dit werkt allemaal samen, deze zaken zijn complementair. Als men één van deze pijlers loslaat, valt alles in het water en komt men er niet…

 

    Men bereikt dus niets zonder moeite. Er is discipline en veel motivatie nodig. Maar als je getroffen bent door type 2 diabetes, is het werkelijk de moeite waard om dit model van behandeling uit te proberen. Immers, niet alleen sterft men er doorgaans veel te vroeg aan, de levensvoorwaarden worden op het einde van de ziekte ook bijzonder pijnlijk. Onder de voornaamste: hartaanvallen, aderverkalking met tal van circulatiestoornissen, beroertes (bloedingen of stolsels in de hersenbloedvaten) met verlammingen voor gevolg. Verder, gedaalde immuniteit met verminderde weerstand tegen allerlei infecties, nieraftakeling die nierdialyse vergt, een diabetische voet die vaak tot amputatie leidt, blindheid door netvliesaantasting, diabetische neuropathie met diverse uitvalsverschijnselen van het zenuwstelsel, waardoor o.a. impotentie, en nog andere. Kortom, men verlaat het hospitaal niet meer en dat is geen leven.

 

       In feite moet men eens en voor altijd neen zeggen tegen diabetes. Het is nu mogelijk aan de ziekte te ontsnappen. Neen zeggen tegen deze plaag, omdat men er nu ook de oorzaken van kent en goede behandelings- en preventiemethodes tegen heeft. Neen, ik wil niet sterven aan suikerziekte ! Hoe men er tegen aangaat wil ik proberen te vertellen in de volgende nummers.

 

Luc Vangermeersch, 10 mei 2013

Partager cet article
Repost0
8 mai 2013 3 08 /05 /mai /2013 14:01

link

 

mime-attachment48  

 

 

 

Pourquoi une nouvelle page consacrée au diabète?

 

 

Je me propose de publier, à travers les réseaux sociaux et sur mon blog (lucvangermeersch.over-blog.com), une série d’articles à propos du diabète de type 2. Pourquoi un nième texte sur cette maladie ? N’existe-t-il pas encore assez de publications, scientifiques et autres, à ce sujet ? Oui, bien-sûr, mais voici mes raisons.

 

D’abord parce que le diabète est en train de prendre la forme d’une véritable épidémie, non seulement dans le monde occidental, mais dans le monde entier, y compris les pays en voie de développement, et qu’il faut à tout prix l’enrayer car l’épidémie se développe encore. Atteint de diabète moi-même et l’ayant maîtrisé, je veux transmettre mon expérience personnelle afin de peut-être aider d’autres personnes atteintes de cette terrible maladie, sournoise au début, puis pouvant évoluer vers la mort, à s’en sortir.

 

Et puis parce que j’adore écrire, expliquer, et partager avec les autres ce que j’ai eu difficile à comprendre ou à admettre dans un premier temps, mais dont j’ai — non sans effortspeut-être réussi à cerner l’essentiel par après. Car arriver à combattre efficacement une maladie grave et de longue durée comme le diabète de type 2, ce n’est pas rien.

 

Ensuite, parce que comme médecin, je suis évidemment bien placé pour parler des maladies. Mais pas tout à fait comme les autres. Car en plus de la médecine moderne apprise à l’université, j’ai été formé à la médecine chinoise traditionnelle, notamment l’acupuncture et la phytothérapie, ce qui m’a ouvert un monde de possibilités alternatives et complémentaires pour soigner les maladies, y compris le diabète.

 

De plus, connaissant le monde médical après avoir, pendant 40 ans, pratiqué la médecine, il existe certaines vérités et des nouveautés à propos du diabète que beaucoup de médecins ne mentionnent pas, ou qu’ils oublient de dire, soit parce qu’ils n’en ont pas le temps, soit parce qu’ils ne l’estiment pas nécessaire. Je pense que les patients atteints de diabète, mais aussi tous les autres intéressés par cette maladie, ont le droit de savoir absolument tout sur ce qui la concerne et que cela leur soit expliqué en des termes clairs et compréhensibles.

 

Également parce que, étant victime du diabète moi-même, je suis en quelque sorte le premier concerné et évidemment motivé à essayer, par tous les moyens du bord, de ne pas en subir les affreuses complications dont l'évolution est souvent fatale. Mais est-ce possible ?

 

Eh bien, oui ! Et c’est la dernière raison qui me pousse à l’écriture d’une série d’articles à ce sujet. La science a tellement évolué et progressé ces dernières années, qu’il est désormais possible de gagner la partie contre cette maladie chronique et — à terme — très invalidante qu’est le diabète. L’adage classique disant que « lorsqu’on commence un diabète, celui-ci s’aggrave inexorablement et on finit par mourir à cause de ce diabète », n’est peut-être plus tout à fait vrai. Ou, du moins, si on n’arrive pas à s’en débarrasser entièrement, à vraiment le guérir, il est désormais possible d’en arrêter l’évolution, de l’inverser, d’en atténuer ou d’en reporter considérablement les conséquences et les complications. Et ce sont ces dernières qu’il y lieu d’éviter à tout prix.

 

Mais ça ne marche pas rien qu’avec des médicaments, notamment l’insuline et les innombrables pilules antidiabétiques. Il y a d’autres piliers aussi importants, sinon encore plus importants sur lesquels repose le traitement radical d’un diabète de type 2 : ce sont essentiellement le mode de vie alimentaire et l’entretien d’une activité physique suffisante. Et puis il y la médecine par les plantes, la phytothérapie. Sans oublier l’aspect psychique, la volonté inébranlable de vouloir se battre contre la maladie. Tout cela fonctionne de concert, c’est complémentaire. Si on lâche un des piliers, tout tombe à l’eau et on n’y arrive pas…

 

Donc cela ne se fera pas sans efforts. Il faudra de la discipline et beaucoup de motivation. Mais, si vous êtes atteint d’un diabète de type 2, cela vaut vraiment la peine d’essayer ce type de traitement. Car, si on ne fait rien, non seulement on meurt beaucoup plus tôt d’un diabète que si on en avait pas, les conditions de vie en fin de maladie sont également fort pénibles : crises cardiaques, artériosclérose, attaques cérébro-vasculaires suivies de paralysie, atteinte rénale nécessitant de la dialyse, baisse d’immunité et infections de tous genres, des pieds diabétiques entraînant des amputations, de la cécité par atteinte de la rétine, de la neuropathie diabétique c.à d. de l’atteinte nerveuse avec notamment de l’impuissance, et j’en passe… Bref, on ne quitte plus l’hôpital, et ce n’est plus une vie.

 

En fait, il faut définitivement dire non au diabète, puisque qu’il est possible d’y échapper. Il faut dire non à ce fléau, puisqu’on en connaît maintenant les causes principales, les remèdes, mais surtout, la manière de le prévenir. Non, je ne veux pas mourir de diabète ! Comment faire ? C’est ce que j’essayerai d’expliquer dans les numéros suivants.

 

Luc Vangermeersch, lundi 6 mai 2013

 

Partager cet article
Repost0
23 avril 2013 2 23 /04 /avril /2013 16:38

 

mime-attachment48

 

Hoe liep ik mijn diabetes op?

 

Deze vraag lijkt mij essentieel, want erop antwoorden laat ons toe een tipje van de sluier op te lichten over de oorzaken van diabetes. Om deze oorzaken te belichten en er over te discussiëren, moet ik vooreerst één en ander vertellen over mijn eetgewoonten en levenswijze van vóór de diagnose van mijn diabetes. Het is een banale geschiedenis, die vele soortgenoten op het einde van de oorlog 1940-45 geboren, met mij delen, omdat wij de geweldige opkomst van de industriële voedselproductie en –distributie zullen meegemaakt hebben.

 

Als baby werd de moederborst mij ontzegd. Van meet af aan kreeg ik het melkpoeder van toen, en daarna de koemelk: niet echt een goed begin, dus. Omstreeks het 4de levensjaar liep ik een kinkhoest op, wat mij vermoedelijk nogal magertjes hield tot mijn acht jaar. Maar men had besloten dat ik kost wat kost moest bijkomen in gewicht. Bijgevolg werd ik door mijn moeder en grootmoeder volgepropt met de zogenaamde rijke voeding van toen: wit brood, volle melk en margarine, eieren, zeer gesuikerde confituren, Hollandse kaas, aardappelen, pastas, pannekoeken, melkchocolade, zoete drank en fruitsap, allerlei soorten vlees (waaronder charcuterie), en een zeldzame keer vis. Zeer weinig groenten want ik mocht ze niet, maar wel fruit, want ik zocht het op omwille van zijn zoete smaak.

 

Dergelijk dieet maakte het verloren gewicht weer goed en na een tijd zat ik zelfs boven het gemiddelde voor mijn leeftijd. Bovendien had de school waar ik mijn lager onderwijs genoot beslist dat de kinderen voortaan elke dag volle koemelk gingen drinken, zogezegd om hun groei te ondersteunen en eventuele calciumtekorten te voorkomen. Zoals vele kinderen uit die tijd speelde ik echter veel, verbruikte heel wat energie en ging per fiets naar school.

 

Als tiener, geraakte ik verstrikt in het afschuwelijkste “junk food”. Bovenop de onvermijdelijke kaasboterhammen die ik ’s morgens en ’s avonds van mijn mama voorgeschoteld kreeg, begon ik met allerlei “verboden vruchten” te verorberen, zoals: suikergoed, gebak, frietjes aan de lopende band (en soms met niets anders erbij dan een goede portie mayonaise), koffie, chocolade met hele repen (dat stimuleerde goed om te studeren), sterk bier, wijn, soms sterke drank, (om toch te doen zoals de anderen), en natuurlijk: de sigaret. Zo, de slechte gewoonten waren genomen en het zal moeilijk zijn om er van af te geraken…

 

Aan de universiteit kwamen daar bovenop nog de onregelmatige maaltijden, een weinig gevarieerde voeding in veel te grote hoeveelheden die ruimschoots de nodige behoeften aan calorieën overtroffen, want van enige sportactiviteit was er geen sprake meer.

 

Een lichte verbetering trad voor het eerst op toen ik de facultatieve cursus dieetleer volgde: toen begreep ik dat er duidelijk iets misliep met mijn voedingsgewoonten en dat ik de dagelijkse calorieënbehoefte ruimschoots overschreed. De toestand verbeterde verder nadat ik de vrouw ontmoet had die later mijn echtgenote ging worden, want in haar familie waren de voedingsgewoonten heel anders. Aldus begon ik met een meer gevarieerde voeding, meer groenten, minder vettige sausjes, enz. Echter, wat mijn schoonmoeder en echtgenote klaarmaakten was zo lekker, en de desserts zo heerlijk, dat het aantal kilogrammen zich verder opstapelden.

Eens arts geworden, werd mijn leven minder sedentair. Als hobby reed ik te paard, speelde regelmatig tennis, maar ik stopte mij nog altijd vol met brood, pastas, frietjes, te vette sausen, desserts, gesuikerde vruchtensappen en allerlei andere zoetigheden. Ik weigerde gezonde voeding zoals vis, wat mijn vrouw erg stoorde. Als excuus bood ik haar aan dat ik die visgraten absoluut niet mocht.

 

 

In 1980 vestigde ik mij te Gent als arts-acupuncturist, werkte heel hard en leidde een stressvol, maar boeiend leven. Daar bovenop startte ik met les geven in acupunctuur en traditionele Chinese geneeskunde aan artsen te Brussel. Ik beoefende geen enkele sport meer. Niettemin voelde ik me goed, was in volle vorm, ging de wereld veroveren, enz… Waarom zou ik mijn eet- en levensgewoonten, die me toelieten een briljante loopbaan tegemoet te gaan, gewijzigd hebben?

 

Tot op de dag dat ik, eind november 1991, op mijn 47ste, plots getroffen werd door een serie levercrisissen vergezeld met galblaaskolieken. Bijzonder pijnlijk. De pre-operatieve bloedanalyses lieten geen enkele twijfel bestaan over mijn al vergevorderde toestand van hyperlipidemie (totaal vetgehalte, triglyceriden, totale cholesterol, LDL- of slechte cholesterol: allemaal sterk gestegen waarden). Meer nog, de testen wezen op hepatisch lijden (leverlijden dus) met steatose (d.i. vetopstapeling) in de lever. De galsteen werd samen met de galblaas laparoscopisch verwijderd, ‘s anderendaags verliet ik de kliniek, en was na 5 dagen weer aan het werk. Men noteerde toen een glycemie van 116 mg/100 ml, d.i. 6,4 mmol/L (lichtjes gestegen), maar dit werd aan de stress en de acute galblaasontsteking toegeschreven. De geglycosyleerde hemoglobine (HbgA1c) was echter normaal. Dus, geen diabetes (nog niet…). De bloeddruk was echter lichtjes gestegen (137/80 mm Hg), reden waarom me elke morgen ½ tablet van een ß-blokker, bisoprolol, werd voorgeschreven. En mijn gewicht bedroeg 75 kg voor 1,68 m, wat dus zeker een overgewicht betekent. Immers de “Body Mass Index” (BMI) bevond zich op 26,6 (tussen 25,0 et 29,9 betekent dat overgewicht, de voorbode van vetzucht of obesitas). Ik stapelde vet op ter hoogte van de buik: omtrek t.h.v. de navel > 100 cm. Mijn cardio-vasculair risico was dus duidelijk gestegen. Ik begon mij zorg te maken over mijn gezondheid, en het was hoog de tijd… Gelukkig bleef het hart- en bloedvatenonderzoek perfect normaal.

 

Natuurlijk begon ik te letten op mijn eetgedrag in de zin van vooral minder vetten, en probeerde een vermageringsdieet. Dit lukte voor een deel, daar mijn gewicht in september 1992, op 73 kg terugviel (BMI: 25,9). Hoewel ik heel wat inspanningen geleverd had om dit te halen, beoordeelde ik dit resultaat als duidelijk onvoldoende. Waarschijnlijk een verkeerde methode, maar waar lag de fout? Waarom bleef ik ook altijd maar honger hebben? Hoewel ik heel wat vettige kost had uitgesloten, en dus ook de hoeveelheid calorieën had verminderd, slaagde ik er vooralsnog niet in verder te vermageren. Het antwoord op deze cruciale vraag ging ik pas later krijgen.

 

Terzelfdertijd wou ik kost wat kost het roken stoppen, want ik was me 100% bewust van het risico dat ik liep voor mijn hart en mijn longen. Maar nu, bij elke poging die ik ondernam om de sigaret ter zijde te laten, verdikte ik weer. Het beste succes dat ik bereikte was 9 maand totale tabakstop, gevolgd door de zoveelste keer weer hervallen, wat ik voornamelijk aan de stress van het werk weet. Nochtans ben ik volledig en definitief met roken gestopt, van de ene dag op de andere. Dit gebeurde op 19 mei 1995, op mijn 51ste, dank zij een krachtige psycho-emotionele schok: die dag liet mijn moeder me weten dat papa bloederige fluimen gespuwd had. Ik had plots begrepen dat vader, zoals zijn broer, ging sterven aan longkanker. De sukkelaar overleed 4 maand later in de ergste pijn.

 

Het was wel buitengewoon op deze manier het roken gestopt te hebben, maar ik kwam weer bij in gewicht, en dit, ondanks verder diëten. In februari 1996, bereikte ik 77 kg (BMI 27,3): we evolueerden stilaan naar zwaarlijvigheid of obesitas! Ik herbegon daarom het vermageringsdieet, maar met veel meer ernst. Gewoon door minder te eten (dus door minder calorieën in te nemen) en door gesnoep, vooral zoetigheden, te mijden. Ditmaal bereikte ik een duidelijk beter resultaat: 7 kg minder op 6 maand dieet. Ik was op 70 kg gezakt (BMI 24,8), wat aanvaardbaar werd.

 

Op een ochtend van februari 1997 echter, mat ik een bloeddruk van 200/120 mm Hg: een waarde die duidelijk boven het normale uitsteekt. Verontrust, liet ik mij ‘s anderendaags nuchter bloed trekken voor analyse, want er moest wel een onbekend gegeven schuilen achter deze plotse bloeddrukstijging, die ik onmogelijk alleen maar aan de beroepsstress kon wijten.

 

Het resultaat van de bloedanalyse liet geen illusies bestaan: nuchtere glycemie 130 mg/100mL, d.i. 7,2 mmol/L (boven 126 mg/100mL of 7 mmol/L, is diabetes waarschijnlijk), perorale glucose tolerantie kurve: duidelijk pathologisch, wat met zekerheid een type 2 diabetes aantoonde, triglyceriden, totale en LDL-cholesterol, en ook de levertesten waren steeds afwijkend. Maar daarbij ook nog een voorbijgaande glycosurie (suiker in de urine) en een lichte microalbuminurie (een eiwit dat specifiek wijst op nieraantasting, meer bepaald diabetische nefropathie). In een ander nummer van deze artikelenreeks “Als men verneemt dat men diabetes heeft”, bespreek ik ruimschoots het effect van deze diagnose op mijn gemoedstoestand .

 

Een dringende op punt stelling drong zich dus op bij het bekijken van dit resultaat. Ondanks de niet verwaarloosbare inspanningen om mijn dieet aan te passen, die mij toch 7 kg hadden doen vermageren, hebben ze de komst van een diabetes niet kunnen tegenhouden. Een echte mislukking dus. En de hoger aangehaalde voedings- en leefgewoonten betekenden werkelijk het tegendeel van wat men moet doen om een diabetes te voorkomen. Ik kon de oorzaak van deze diabetes ook onmogelijk alleen maar wijten aan de erfelijke factoren op zich, hoewel mijn vader, mijn grootvader en een tante langs moederszijde tekenen van type 2 diabetes gehad hebben. Wij komen echter op de diabetesgebonden erfelijkheidsproblemen terug in een later nummer.

 

Waar lag de begane vergissing? Om het te ontdekken ben ik o.a. begonnen met de lectuur van de aanbevelingen van de zeer geprezen ADA (American Diabetes Association) als van de niet minder gewaardeerde EASD (European Association for the Study of Diabetes). Het besluit was tamelijk leerrijk:

 

o Ik had niet stipt genoeg de gestructureerde programma’s gevolg die het accent leggen op een verandering van levensstijl.

o Ik had onvoldoende het aantal aanbevolen calorieën per dag gereduceerd, meer bepaald de vetbeperking tot < 30% van de dagelijkse energietoevoer.

o Ik had verwaarloosd deel te nemen aan opvoedingsscholing voor diabetici, noch een diëtist(e) geraadpleegd.

o Ik had verwaarloosd een regelmatige fysieke activiteit in te schakelen.

 

Echter had ik duidelijk de aanbevolen gewichtsvermindering kunnen bekomen, te weten 5-7% minder t.o.v. het oorspronkelijke gewicht. Duidelijk kwam ook uit dat om het lichaamsgewicht duurzaam te stabiliseren, het onvoldoende was zich te beperken tot een stipt maar tijdelijk standaarddieet. Een grondige en blijvende wijziging van de voedingsgewoonten is noodzakelijk, een gezonde en evenwichtige voeding moet worden gezocht voor de rest van het leven, en men dient er zich aan te houden. De meeste programma’s tegen diabetes die mij door diëtisten die ik kende werden voorgesteld, stonden mij niet aan. Dus legde ik deze raadgevingen naast mij neer. Immers, van de totale calorieëntoevoer prezen praktisch al die diëten zowat een 50-60% daarvan als koolhydraten- of suikeraandeel aan. Ondanks de ADA/ EASD-aanbevelingen die deze stelling ook verdedigden, vond ik dat dit veel te veel was, dat men, zeker in geval van diabetes, veel meer het aandeel van de suikers diende te beperken in de voeding. En wat komt ging me gelijk geven.

 

Stilletjes maar zeker kwam ik zo tot het opstellen van een ideaal en gepersonaliseerd dieet dat me beviel. Als bewijs geldt het bekomen resultaat: een gemiddelde geglycosyleerde hemoglobine (HgbA1c) van 5,2 % (d.i. 33 mmol/mol) tot maximum 5,5% (d.i. 37 mmol/mol; 6,5% of 48 mmol/mol is de waarde die best niet wordt overschreden). Dit resultaat werd gehandhaafd sinds het ogenblik van de diabetesdiagnose tot recent, en is nu zelfs blijvend gedaald tot 4,7% of 28 mmol/mol sinds juli 2012 tot heden.

Wat is er gebeurd? Hoe en waarom heb ik onlangs deze significante verbetering van mijn diabetes kunnen verkrijgen? Dit probeer ik de geïnteresseerde lezer in de volgende nummers uit te leggen, door het te hebben over de oorzaken, de mechanismen (de fysiopathologie) en de behandeling van dit type diabetes.

 

(wordt vervolgd)

 

Luc Vangermeersch, 23 april 2013

Partager cet article
Repost0
23 avril 2013 2 23 /04 /avril /2013 16:21

mime-attachment48 

 

Comment ai-je contracté le diabète ?

 

C’est une question qui me paraît cruciale, car sa réponse permet de lever une partie du voile sur les causes du diabète. Pour y répondre et en discuter, il faut avant tout que je vous révèle mes antécédents alimentaires et comportementaux d’avant le diagnostic de mon diabète. C’est une histoire banale, partagée par beaucoup de mes congénères nés vers la fin de la guerre 1940-45, puisqu’ils auront connu la montée en puissance de la fabrication et de la distribution alimentaire industrielle.

 

Bébé, je n’eus pas droit au lait maternel. Ce fut d’emblée le lait en poudre de l’époque, puis le lait de vache: pas vraiment un bon début, donc. Vers 4 ans, je  contractai une coqueluche ce qui probablement me rendit tout maigrichon jusqu’à l’âge de 8 ans. Mais on avait décidé de me faire prendre du poids coûte que coûte. Donc, ma mère et ma grand-mère me bourrèrent de pain blanc, de lait entier, de beurre et de margarine, d’œufs, de confitures très sucrées, de fromage de Hollande, de pommes de terre, de pâtes, de crêpes, de chocolat au lait, de grenadines et jus de fruit sucrés, de viandes de toutes sortes (y compris de la charcuterie), et (rarement) de poisson. Par contre, peu de légumes car je ne les aimais pas, mais je recherchais les fruits, parce que j’adorais leur goût sucré.

 

Cela me fit rattraper et même dépasser un peu le poids normal pour mon âge. En plus, l’école primaire (le premier degré en France) avait décidé de faire prendre du lait (de vache) entier aux enfants, soi-disant afin de soutenir leur croissance et de prévenir les carences en calcium. Heureusement pour compenser tout cela, comme beaucoup d’enfants de l’époque, je jouais et me dépensais beaucoup, et j’allais à vélo à l’école.

 

Adolescent, je m’installai dans une malbouffe totale. En plus des éternelles tartines au fromage servies par ma mère matin et soir, je m’attaquai à toutes sortes de fruits défendus, tels que: sucreries, viennoiseries, frites à volonté (et parfois sans rien d’autre excepté une bonne portion de mayonnaise), café et chocolat par tablettes entières (ça stimulait pour étudier), bières fortes, vins et alcools forts à l’occasion (il fallait bien faire comme les autres), et évidemment la cigarette. Voilà, les mauvaises habitudes alimentaires étaient prises et ce sera difficile de m’en débarrasser par après…

 

A la faculté, ce fut pire encore: des repas très irréguliers, peu de variation dans les aliments, des quantités dépassant largement mes besoins en calories, car la pratique d’une quelconque activité sportive était pratiquement tombée à zéro.

 

Il y eut une légère amélioration lorsque je suivis les cours (facultatifs) de diététique : pour la première fois, je me rendis compte que mon alimentation n’était décidément pas au point et que je dépassais le nombre de calories journalières requises. L’amélioration se poursuivit après que j’eus rencontré celle qui allait devenir mon épouse, car dans sa famille, les habitudes alimentaires étaient différentes. Donc je me mis à manger nettement plus varié, plus de légumes, moins de sauces grasses, etc. Par contre, ce que préparaient ma belle-mère et ma femme était tellement appétissant, et les desserts tellement délicieux, que je continuai à prendre du poids.

 

Une fois médecin, j’eus une vie moins sédentaire, je fis du cheval et du tennis régulièrement, mais je m’empiffrais toujours trop de pain, de pâtes, de frites, de sauces grasses, de desserts et sucreries, et refusais certains aliments sains comme le poisson. Ma femme en était désolée et comme excuse j’invoquais les arêtes que je ne supportais pas.

 

En 1980, je m’installais à Gand comme médecin-acupuncteur, travaillais comme un fou, menais une vie stressante mais passionnante, et non content de tout cela, me mis à donner des cours pour médecins en acupuncture et en médecine chinoise à Bruxelles. Et je ne faisais plus aucun sport. Pourtant, je me sentais bien, j’étais en pleine forme, j’allais conquérir le monde, etc… Pourquoi aurais-je changé mes habitudes alimentaires et ce mode de vie qui me permettait de réussir ma carrière ?

 

Jusqu’au jour où, fin novembre 1991, à 47 ans, ce fut la crise hépatique aiguë accompagnée de coliques biliaires. Très douloureux. Les examens sanguins préopératoires ne laissaient aucun doute sur mon état d’hyperlipidémie avancé (lipides totaux, triglycérides, cholestérol total, LDL- ou mauvais cholestérol: tous fortement augmentés). De plus, les tests montraient une souffrance hépatique avec stéatose (accumulation de graisses). On m’enleva le calcul et la vésicule biliaire par laparoscopie, je quittai l’hôpital le lendemain, et fut au travail après 5 jours. A noter que la glycémie était alors de 116 mg/100 ml, c.à d. 6,4 mmol/L (légèrement élevée), mais on l’attribua au stress et à l’inflammation aiguë de la vésicule biliaire. L’hémoglobine glucosylée (HbgA1c) quant à elle, était normale. Donc, pas de diabète (pas encore…). La tension artérielle était cependant légèrement augmentée (137/80 mm Hg), ce pourquoi on me prescrivit un ½ comprimé d’un ß-bloquant, le bisoprolol, à prendre chaque matin. Et mon poids était de 75 kg pour 1,68 m, ce qui nous donne un surpoids certain. L’index de masse corporelle (IMC) se trouvait à 26,6 (entre 25,0 et 29,9 cela signifie de la pré-obésité). J’accumulais la graisse à l’abdomen, mon tour de taille était > 100 cm. Mon risque cardio-vasculaire était donc nettement augmenté. Je commençai à me préoccuper pour ma santé, et il était temps… Heureusement, les examens cardio-vasculaires demeuraient normaux.

 

Évidemment, je me mis à faire très attention à ne plus manger trop gras et tentai un régime amaigrissant. Cela me réussit en partie, puisque en septembre 1992, je tombai à 73 kg (IMC: 25,9). Bien que ayant fourni pas mal d’efforts pour y arriver, je trouvai ce résultat franchement insuffisant. Je devais m’y prendre mal, mais où se trouvait l’erreur ? Pourquoi continuai-je à avoir toujours aussi faim ? J’avais beau diminuer les graisses de toutes sortes et, bien-sûr, le nombre de calories, je n’arrivais pas à maigrir plus. La réponse à cette question cruciale, je l’obtiendrai plus tard.

 

En même temps, je voulais à tout prix arrêter de fumer, car j’étais à 100% conscient du risque que cela comportait pour mon cœur et mes poumons. Mais voilà, à chaque tentative d’arrêt de la cigarette, je me remis à grossir. La réussite maximale que j’obtins fut de 9 mois d’arrêt total de tabac, suivi de la nième rechute, principalement due à ma vie assez stressante. Pourtant, j’ai pu arrêter définitivement du jour au lendemain, le 19 mai 1995, à 51 ans, et ce fut grâce à un choc émotionnel et psychologique très puissant: ce jour-là, ma mère me fit savoir que mon papa crachait du sang. J’avais compris que, comme son frère, il mourrait d’un cancer du poumon. Le malheureux décéda 4 mois après, dans de grandes souffrances.

 

C’était très bien d’avoir cessé la cigarette, mais je me remis à prendre du poids. Et ce, malgré la diète. En février 1996, j’atteignis 77 kg (IMC 27,3) : nous allions tout doucement vers l’obésité ! Je décidai donc de reprendre mon régime amaigrissant avec plus de sérieux, tout simplement en mangeant moins (moins de prise de calories donc) et en évitant les friandises, surtout les sucreries. Cette fois, le résultat fut plus net : 7 kg en moins sur 6 mois de régime. J’avais atteint les 70 kg (IMC 24,8) ce qui devenait acceptable.

 

Cependant, un matin de février 1997, je mesurai une tension artérielle de 200/120 mm Hg, ce qui dépasse très nettement les normes tolérables. Alarmé, le lendemain je me fis prendre mon sang à jeun pour analyse, car il devait y avoir une donnée inconnue qui expliquerait cette montée très anormale de la pression artérielle, et que je ne pouvais expliquer rien que par le seul stress de ma vie professionnelle.

 

Le résultat d’analyse était édifiant: glycémie à jeun 130 mg/100mL ou 7,2 mmol/L (au-delà de 126 mg/100mL ou 7 mmol/L, le diabète est considéré comme probable), courbe d’hyperglycémie provoquée par voie orale nettement pathologique, montrant un diabète de type 2 avec certitude, triglycérides, cholestérol total et LDL, ainsi que des tests hépatiques toujours altérés. Mais aussi de la glycosurie passagère (sucre dans les urines) et une légère microalbuminurie (une protéine, marquant une altération spécifique du rein, notamment la néphropathie diabétique). Je commente largement l’impact de ce diagnostic sur mon moral dans un autre numéro de cette série d’articles : « J’ai le diabète: le choc psycho-émotionnel ».

 

Une mise au point urgente s’imposait à la vue de ce résultat. Malgré des efforts non négligeables d’adaptation de mon régime alimentaire, m’ayant permis de maigrir de 7 kg, cela n’avait pas empêché la survenue d’un diabète. L’échec était patent. Et le mode alimentaire, ainsi que le style de vie, cités ci-dessus, étaient exactement le contraire de ce qu’il faut faire pour prévenir un diabète. Je ne pouvais pas, non plus, imputer la cause de ce diabète aux seuls facteurs héréditaires, bien que j’eusse mon père, mon grand-père et une tante du côté maternel ayant présenté des signes de diabète de type 2. Nous reviendrons sur le problème de l’hérédité liée au diabète dans un article ultérieur.

 

Où se cachait l’erreur commise ? Pour le savoir, je me suis mis à lire et relire toutes les recommandations préconisées tant par la très appréciée ADA (American Diabetes Association) que par la non moins réputée EASD (European Association for the Study of Diabetes). La conclusion de ces lectures fut assez édifiante:

 

o Je n’avais pas suivi de manière assez stricte les programmes structurés qui mettent l’accent sur un changement de style de vie.

o Je n’avais pas réduit suffisamment le nombre de calories recommandées par jour, notamment la réduction des graisses à < 30% d’apport d’énergie journalière.

o Je n’avais pas participé aux groupes d’éducation des patients diabétiques, ni consulté une diététicienne.

o J’avais négligé d’insérer dans mon programme une activité physique régulière.

 

Par contre, j’avais obtenu largement la réduction de poids nécessaire selon les recommandations, à savoir 5-7% en moins du poids initial. Mais pour stabiliser le poids durablement, il est insuffisant de se limiter à un régime standard ponctuel. Il faut une modification alimentaire profonde de longue durée, la recherche d’une alimentation saine et équilibrée pour le restant de ses jours, et s’y tenir. La plupart des programmes antidiabétiques proposés par les diététiciennes que je connaissais, ne me satisfaisaient pas, donc je me passai de leurs conseils, et ce malgré les recommandations de l’ADA/EASD qui défendent également cette position. Car presque tous ces régimes prônaient de 50-60% la part des hydrates de carbones (sucres) dans l’apport total en calories. J’estimais que c’était beaucoup trop en cas de diabète, qu’il fallait réduire bien plus la part et des sucres dans l’alimentation, et l’avenir me donnera raison.

 

Tout doucement, je suis arrivé à élaborer le régime idéal et personnalisé qui me convenait. La preuve en est le résultat obtenu : une hémoglobine glucosylée (HgbA1c) en moyenne de 5,2% (c.à d. 33 mmol/mol) jusqu’à 5,5% (ou 37 mmol/mol) au maximum (6,5% ou 48 mmol/mol est le taux à ne pas dépasser), maintenue depuis le moment du diagnostic du diabète jusqu’ à récemment, et même descendue et maintenue à 4,7% jusqu’ à aujourd’hui depuis juillet 2012.

Que s’est-il passé ? Comment et pourquoi ai-je obtenu cette amélioration significative de mon diabète il y a peu? C’est ce que je vais tenter d’expliquer au lecteur intéressé dans d'autres articles, en parlant des causes, des mécanismes (la physiopathologie) et du traitement de ce type de diabète.

 

(à suivre)

 

Luc Vangermeersch, le 23 avril 2013

Partager cet article
Repost0
16 avril 2013 2 16 /04 /avril /2013 15:01

 mime-attachment48

 

Wat betekent precies diabetes?

 

Zodra iemand verneemt dat hij of zij diabetes heeft, is het meer dan normaal dat die persoon zich eerst goed gaat informeren. Het best gebeurt dit vooral bij de behandelend arts, die het meest bevoegd is om zijn patiënt prima in te lichten. Vervolgens kan dit ook langs de vele artikelen en publicaties die voor het ogenblik onder diverse vormen beschikbaar zijn. Om te beginnen op het internet. Inderdaad, door middel van een performante zoekmotor, kan men in enkele kliks alles wat men over het onderwerp moet weten opzoeken, alvorens een behandeling te beginnen. Goed, maar nu vindt men onder deze enorme massa aan informatie zowel goede als slechte dingen: deze bestemd aan professionelen en wetenschappers (dus per definitie vaak moeilijk om begrijpen), en ook deze bestemd aan het grote publiek, en daar vinden we werkelijk van alles: waarheden en onwaarheden, publicitair getinte berichten, commentaren van patiënten, enz.… Wat echt geloven? En hoe kan men in dat alles zijn keuze maken?

 

Als arts stond ik voor hetzelfde probleem, hoewel ik de nodige kennis en opleiding over diabetes had gekregen tijdens mijn studies. Maar de geneeskunde evolueert razendsnel en ik heb me daarom ook rap moeten bijscholen. Aan de universiteit leert men de zaken kritisch en wetenschappelijk te bekijken, en dit heeft me enorm geholpen een onderscheid te maken tussen de goede en slechte artikelen, de geldige en de meer controversiële (bias bevattende) klinische studies. Sommige vertolken niet echt de waarheid, vaak door delen van een studie niet te vermelden, ofwel dan waar b.v. een belangenconflict mee gepaard gaat.

Ondanks de jarenlange praktijkervaring op medisch vlak, was het verre van gemakkelijk mij een klare en heldere mening te vormen, voldoende om het instellen van een juiste of correcte behandeling te garanderen, en om te mogen hopen op, zoniet een genezing, tenminste een wegblijven van de gevreesde complicaties die me voortaan als een zwaard van Damocles boven het hoofd hingen. Zonder te diep in de details te treden voor het ogenblik, wil ik hier de lezer het essentiële voorstellen dat belangrijk is om weten over diabetes, ten einde een nieuwe diabetische patiënt te duwen in de richting van de juiste aanpak, en een weg te volgen die minstens naar een significante verbetering van zijn ziektetoestand leidt.

 

Alvorens over enige antidiabetische behandeling te praten, wordt het voornaamste over de ziekte hier eerst samengevat:

 

Ø      De volksterm voor diabetes mellitus is suikerziekte. Het Latijn « mellitus » wijst op suiker en de ziekte betreft inderdaad een ontregeling van het metabolisme van de koolhydraten, d.w.z. de suikers in de brede zin van het woord.

 

Ø      Normaal wordt het glucosegehalte in het bloed (glycemie) perfect geregeld dank zij hoofdzakelijk twee hormonen met antagonistische werking: insuline en glucagon. Ze worden afgescheiden ter hoogte van de pancreas of alvleesklier.

 

Ø      Zodra deze glycemie bepaalde normen overschrijdt, spreekt men van diabetes. Meestal gebeurt dit ten gevolge van een insufficiëntie van de insuline. De rol van dit hormoon bestaat erin een normaal glucosegehalte in het bloed (of serum) te handhaven door deze glucose-voedingsstof toe te laten door de lichaamscellen te worden geassimileerd ten einde deze te voorzien van energie. Glucagon doet het omgekeerde: in geval van verlaagde glycemie (hypoglycemie), activeert dit hormoon de glucoseproductie in de lever om deze glycemie weer tot een normaal peil te brengen in het bloed (normoglycemie).

 

Ø      In functie van het soort ontregeling, onderscheidt men verscheidene types diabetes:

o       Als de β-cellen van de pancreas helemaal geen insuline meer produceren (de secretiedaling gebeurt snel en is absoluut), dient dit hormoon kost wat kost aan het organisme van buiten uit toegediend onder vorm van subcutane injecties, zoniet kan de zieke niet overleven: dit is het type 1 diabetes of insuline afhankelijke diabetes (insulin-dependent diabetes mellitus [IDDM]). Vroeger sprak men ook van juveniele diabetes, omdat hij vooral bij jongeren optreedt.

o       Als de β-cellen van de pancreas stilletjes aan uitputten en geleidelijk steeds minder insuline produceren, en/of de afgescheiden insuline haar rol niet meer goed vervult, m.a.w. als zij op de doelcellen niet meer het gewenste effect heeft (insulineresistentie), dan stijgt het glucosegehalte geleidelijk aan maar zeker en, zonder behandeling, onherstelbaar in het bloed: dit is het type 2 diabetes of niet-insuline afhankelijke diabetes (non–insulin-dependent diabetes mellitus [NIDDM]), want de daling van de insulinesecretie is er relatief. Zijn behandeling vergt dus niet noodzakelijk insuline vanaf het begin, hoewel deze noodzakelijk kan worden als de glycemieën zekere normen overschrijden die het wegblijven van complicaties niet kunnen handhaven. Vroeger noemde men dit type 2 diabetes ook de ouderdomsdiabetes, omdat de diagnose ervan pas op oudere leeftijd gesteld werd. Heden reikt zijn incidentie ook de jongeren. Het is vooral over dit type 2 diabetes dat we het in deze bladzijden gaan hebben, want het is zijn voorkomen dat het hoogst aan het stijgen is.

Op de verschillen, symptomen en behandeling van deze beide diabetestypes, komen we later terug.

o       Verder onderscheidt men nog andere diabetestypes, o.a. de zwangerschapsdiabetes (diabetes gravidarum) en de soorten diabetes secundair aan andere aandoeningen, doch ook dit wordt later besproken.

 

Ø      De incidentie van diabetes kent momenteel een enorme stijging, zowel in de geïndustrialiseerde als in de ontwikkelingslanden die de westerse normen van industriegeproduceerde voeding zijn gaan navolgen. Dit brengt niet alleen problemen van medische organisatie, zoals zorgtrajecten enz.…, met zich mede, maar kost ook zeer veel geld aan de gemeenschap. In Frankrijk draagt dit vermoedelijk bij tot de steeds maar stijgende tekorten van de Sociale Zekerheid, vermits de onkosten voor diabetespatiënten tegen 100% worden vergoed (langdurige aandoening).

 

Ø      De oorzaken van diabetes zijn veelvuldig en complex. Voor wat type 2 diabetes betreft, kan men zijn zeer snel toenemende incidentie uitleggen door de erfelijkheid enerzijds, maar vooral door veranderingen in de voeding- en levensstijl (wij komen hier ruimschoots in de volgende artikelen op terug).

 

Ø      Hoe evolueert een diabetes ?

 

o       In het type 2 diabetes, gaat het doorgaans om een zeer trage en stille vooruitgang, dus zonder symptomen en dit gedurende soms jaren. Hierdoor wordt de diagnose vaak (te) laattijdig gesteld, wat aan letsels (die meestal al bestaan) de tijd laat te verergeren. Doorgaans, bestaat de behandeling erin de glycemie optimaal te regelen, wat toelaat de complicaties te vermijden. Men begint gewoonlijk met een geleidelijke aanpassing van het dieet en het regelmatig toepassen van voldoende fysieke activiteit. Natuurgeneeswijzen (vooral fytotherapie of kruidengeneeskunde en bepaalde voedingssupplementen) spelen hier ook een rol in. Chemische medicaties worden pas ingesteld als de glycemieën boven een vastgelegde drempel stijgen. En als ook deze farmaca er niet meer in slagen aanvaardbare glucose plasmawaarden te handhaven, gaat men tot een behandeling met insuline over.

 

o       Type 1 diabetes is het gevolg van een auto-immuunziekte die op korte termijn het geheel van de eilandjes van Langerhans in de pancreas vernietigt. De endogene insulineproductie van de β-cellen van de patiënt valt dus praktisch op nul. Hier observeert men dan ook een veel snellere stijging van de glucose-plasmawaarden dan in het type 2 diabetes. De prognose van het type 1 zal bijgevolg meer gereserveerd zijn en de behandeling zal van bij het begin de juiste dosis insuline vergen, om een voldoende daling van de hyperglycemie te bekomen, maar ook om de mogelijke evolutie naar een keto-acidotisch coma te voorkomen. Vermits de type 1 diabetici verplicht met insuline behandeld worden, ligt hun risico op hypoglycemisch coma eveneens hoger dan bij de type 2 diabetici.

 

Ø      Zonder behandeling, kan een diabetes min of meer snel tot de dood leiden, hetzij door een overdreven stijging, hetzij door een plotse daling van de glycemie. In acute toestand kunnen zich verschillende soorten coma’s ontwikkelen, of, op lange termijn, ernstige verwikkelingen vooral van cardio-vasculaire aard.

 

o       De door diabetes veroorzaakte comateuze toestanden:

 

-          In het type 1 diabetes, loopt men vooral gevaar snel naar een keto-acidose te evolueren (diabetisch keto-acidotisch pre-coma en coma). Een vroegtijdige diagnose gevolgd door een onmiddellijke behandeling, noodzakelijkerwijs met insuline, zijn onvermijdelijk.

-          In geval van plotse, acute hyperglycemie en sterke ontregeling van een type 2 diabetes, treedt meestal een niet-ketotisch hyperosmolair coma op waarbij ook ernstige dehydra(ta)tie, d.i vochtverlies, kan voorkomen (diabetisch hyperosmolair pre-coma en coma).

-          Als een diabetes (welk type ook) met insuline, of zelfs met bepaalde orale antidiabetica (vooral sulfonylurea) behandeld wordt, kunnen soms onvoorspelbare hypoglycemische reacties optreden, meestal als gevolg van te hoge dosissen, of als de nood aan insuline plots vermindert zonder dat de dosis werd aangepast: dit treedt b.v. op bij een te zware fysieke inspanning of bij het weglaten van een maaltijd. Het gaat dan om een hypoglycemisch coma. Dit is veruit het meest frequente type coma bij diabetici.

-          Lactaat- of melkzuur-acidose door verhoging van de lactaat-spiegel in het serum (door gebrek aan zuivering bij lever- en/of nierinsufficiëntie) kan bij diabetici worden vastgesteld, o.a. bij dezen die met biguaniden behandeld worden (metformine is de enige nog op de markt gebleven biguanide). Dit type melkzuur-acidotisch pre-coma en coma is gelukkig zeer zeldzaam maar vaak dodelijk.

 

De nauwkeurige diagnose van het diabetisch coma-type gebeurt in de urgentiediensten waar een aanpassing van de behandeling en een bijstelling van alle parameters worden uitgevoerd.

 

o       De verwikkelingen van diabetes op lange termijn:

 

Heeft men, bij welk diabetes-type ook, kunnen ontsnappen aan een acute toestand van coma, en als de glucoseserumwaarden ver boven bepaalde normen blijven hangen, treden na verloop van tijd onvermijdelijk een aantal andere verwikkelingen op. Hun geaardheid is hoofdzakelijk vasculair (bloedvaten) en nerveus (zenuwstelsel); in feite hangen beiden nauw samen. Het zijn:

-          Een aantasting van grote en kleine bloedvaten door niet-enzymatische glycatie van eiwitten als gevolg van een te hoog suikergehalte (Maillard-reactie of niet-enzymatische bruinreactie): de eindproducten van deze reactie veroorzaken letsels die de wanden van die bloedvaten kunnen doen dichtslibben. Men spreekt van micro- et macrovasculaire verwikkelingen (angiopathie):

§         Microvasculaire: letsels van de kleine bloedvaten ter hoogte van de nieren, de retina (netvlies), en ook het zenuwweefsel door slechte bloedvoorziening. Zij zijn het meest frequent bij de insulinodependente type 1 diabeticus.

§         Macrovasculaire: letsels van de grote en middelmatige slagaders (arterieën en arteriolen), veroorzaken myocardischemie (d.i. het verminderen of wegvallen van de bloedvoorziening in de hartspier), wat angina pectoris (met pijn in de borst) en myocardinfarct (volledige verstopping van een kransslagader met necrosevorming) met zich meebrengt. Ook kunnen atheroomplaten (het aanslibben van de binnenwand van de bloedvaten) en embolieën (loskomen van klonters/stolsels) andere organen aantasten, b.v. cerebro-vasculaire accidenten (CVA), atherosklerose (aderverkalking), arteriële hypertensie (hoge bloeddruk). De cardio-vasculaire verwikkelingen zijn frequenter bij de type 2 diabetici, vooral als ze ook obees zijn.

-          Een neurologische aantasting:

§         Hetzij perifeer, meestal diabetische neuropathie of polyneuritis genoemd (gepaard met gevoelsstoornissen, diverse types pijn).

§         Hetzij vegetatief met aantasting van ortho- en parasympatisch zenuwstelsel (met symptomen als tachycardie, orthostatische hypotensie, maag-darmstoornissen, mictie-stoornissen (blaas-neuropathie), erectiestoornissen (impotentie).

-          Een nieraantasting (diabetische nefropathie) te wijten aan letsels ter hoogte van de kleine nierbloedvaten. Dit kan vaak vroegtijdig in de evolutie optreden. Verscheidene types nefropathie zijn mogelijk, vaak vergezeld van arteriële hoge bloeddruk en/of microalbuminurie. Nierinsufficiëntie betekent vaak een terminaal stadium in vele gevallen dan type 1 en 2 diabetes.

-          Een oogaantasting die vooral het netvlies aanbelangt (diabetische retinopathie) en tot blindheid leidt. Andere oogverwikkelingen zijn ook mogelijk.

-          Een aantasting van de voetweefsels (diabetische voet), het gevolg van zowel diabetische neuropathie als angiopathie. Dit manifesteert zich door letsels die vaak een amputatie vergen.

-          Een gedaalde immuniteit en dus een toegenomen gevoeligheid voor huid- en andere infecties (zoals abcessen, furunkels, candidose, urinaire infecties).

 

Ø      Ten slotte dient onderlijnd dat personen met type 2 diabetes vaak obees zijn en hyperlipidemieën vertonen (te veel triglyceriden, te veel LDL- of slechte cholesterol, en te weinig HDL- of goede cholesterol), wat bijdraagt tot het ontstaan van atherosklerose en arteriële hypertensie, aandoeningen die men, samen met de diabetes, goed zal moeten behandelen.

 

Ik wil dit artikel toch eindigen op een positieve nota: het zo snel mogelijk instellen van een behandeling in beide types diabetes, laat toe het tijdstip van het optreden van al deze verwikkelingen significant uit te stellen, en er misschien zelfs definitief aan te ontsnappen. Hoe performanter het bloedsuikergehalte tot op een normaal peil gebracht wordt (stricte regeling), hoe sterker het optreden van verwikkelingen wordt uitgesteld. Algemeen bekeken kan beweerd worden dat, éénmaal de moeilijkst te beheren periode achter de rug is (d.i. 10 tot 20 jaar na de diagnose van de diabetes) zonder dat ernstige verwikkelingen zijn opgetreden, men goede kansen maakt om van iets anders te sterven dan van diabetes.

 

De prognose van type 1 diabetes is natuurlijk meer gereserveerd dan die van type 2, maar de huidige behandeltechnieken en de nieuwe insulines hebben een duidelijke verbetering teweeg gebracht.

 

De basis van een correcte behandeling van welk type diabetes ook, bestaat er dus uit een normale glycemie te handhaven om te komen tot een normale levenswijze zonder dat men de verschrikkelijke nawerkingen van deze ziekte hoeft te vrezen (wordt vervolgd).

 

Luc Vangermeersch, 14 april 2013

Partager cet article
Repost0
16 avril 2013 2 16 /04 /avril /2013 11:09

 mime-attachment48

 

C’est quoi le diabète ?

 

Dès qu’une personne apprend qu’elle est atteinte de diabète, il est tout à fait normal que la première chose qu’elle fasse, c’est de s’informer, d’abord auprès de son médecin traitant (le plus qualifié pour l’aider à ce moment), ensuite à travers la quantité énorme d’articles et de publications disponible sous diverses formes à l’heure actuelle. A commencer par la toile. En effet, en cherchant dans un bon moteur de recherche, on trouvera en quelques clics tout ce qu’il y a lieu de savoir sur le sujet avant d’entamer un traitement. Mais voilà, dans cette masse d’information il y a à boire et à manger: il y en a destinée au professionnels, aux scientifiques (donc par définition souvent compliquée à comprendre), et à côté il y a aussi ce qui est proposé au public, et là, on trouve de tout : des vérités et des contre-vérités, des messages de type publicitaire, des commentaires de patients, etc.… Que croire et comment faire un tri dans tout cela ?

 

Comme médecin, je me suis trouvé devant le même problème, bien que j’aie reçu l’instruction et la formation nécessaires sur le diabète lors de mes études. Mais la médecine évolue à grand pas et j’eus d’urgence à me mettre à jour. L’esprit critique et scientifique acquis à l’université me fut d’une grande aide pour discerner les bons des mauvais articles, les études cliniques valables et celles contenant des biais, sans parler de certaines mensongères, souvent par omission d’information, ou encore celles franchement suspectes de connotation publicitaire.

Même malgré l’expérience acquise au cours des années de pratique médicale, ce fut loin d’être facile de me faire une opinion claire et nette, me garantissant le traitement correct ou idéal, pouvant me donner l’espoir d’aboutir à, sinon une guérison, du moins un évitement des complications, qui désormais me pendaient au-dessus de la tête comme une épée de Damoclès. Sans entrer dans trop de détails pour le moment, je présente ici au lecteur l’essentiel de ce qu’il faut savoir avant tout sur le diabète, afin d’aider un nouveau patient diabétique à prendre la bonne direction vers la voie­ d’au minimum une sérieuse amélioration.

 

Le principal à savoir avant tout traitement antidiabétique se résume comme suit :

 

Ø      Le diabète dit « sucré » est un dérèglement du métabolisme des glucides, c.à d. des sucres.

 

Ø      Normalement, le taux de glucose dans le sang (glycémie) est parfaitement réglé grâce à principalement deux hormones à action antagoniste secrétées par le pancréas : l’insuline et le glucagon.

 

Ø      Dès que cette glycémie dépasse certaines normes, généralement à cause d’une insuffisance de l’insuline, il y a diabète. Le rôle de l’insuline est de maintenir un taux de glucose normal dans le sang en permettant à ce glucose-carburant d’être assimilé par les cellules du corps afin de pourvoir celles-ci en énergie. Le glucagon fait le contraire : en cas de glycémie abaissée (hypoglycémie), il active la production de glucose dans le foie afin de ramener cette glycémie à une concentration normale dans le sang.

 

Ø      Il existe différents types de diabète, classifiés en fonction du genre de dérèglement :

o       Lorsque les cellules β du pancréas ne produisent plus du tout d’insuline (baisse de sécrétion absolue et rapide), il faut apporter cette hormone à tout prix à l’organisme par voie sous cutanée, sinon le malade ne peut survivre : c’est le diabète de type 1 ou diabète insulinodépendent (DID). Autrefois, on l’appelait aussi diabète juvénile, parce qu’il survient surtout chez des sujets jeunes.

o       Lorsque les cellules β du pancréas s’épuisent tout doucement et se mettent à produire moins d’insuline, et/ou que l’insuline produite ne remplit plus bien son rôle, c.à d. qu’elle n’a plus son effet voulu sur les cellules cibles (insulinorésistance), les taux de glucose montent progressivement, mais irrémédiablement dans le sang : c’est le diabète de type 2 ou non insulinodépendant (DNID), car la baisse de la sécrétion d’insuline y est relative. Son traitement ne nécéssite donc pas d’insuline d’emblée, bien que celle-ci devienne nécessaire lorsque les glycémies dépassent les taux à respecter pour éviter les complications. Avant, on nommait aussi ce type de diabète celui de la vieillesse, car on ne le diagnostiquait qu’à partir d’un certain âge. Aujourd’hui, son incidence touche aussi les jeunes. C’est essentiellement ce type 2 que nous discuterons dans ces pages, car c’est son incidence qui connaît la plus forte augmentation.

Nous revriendrons sur les différences, la symptomatologie et le traitement de ces 2 types de diabète ultérieurement.

o       Différents autres types de diabète existent, notamment le diabète de la grossesse  (diabète gestationnel) et les diabètes secondaires à d’autres maladies, mais de cela aussi, nous discuterons plus tard.

 

Ø      L’incidence du diabète connaît actuellement une flambée inquiétante, tant dans les pays industrialisés que dans ceux en voie de développement qui se sont mis au mode alimentaire industriel occidental. Ceci entraîne non seulement des problèmes d’organisation médicale (trajets de soins, etc.…), mais comporte un coût exorbitant à la société. En France, cela contribue probablement aux déficits croissants de la Sécurité Sociale, puisque les frais des diabétiques sont pris en charge à 100% (affection longue durée, ALD).

 

Ø      Les causes du diabète sont multiples et complexes. Pour ce qui est du diabète de type 2, son incidence galopante s’explique pour une part par l’hérédite, mais surtout par des causes alimentaires et comportementales (nous y reviendrons largement dans les articles à suivre).

 

Ø      L’évolution du diabète :

 

o       Dans le diabète de type 2, il s’agit d’une progression généralement très lente, à bas bruit, donc asymptomatique pendant parfois des années. A cause de cela, le diagnostic se fait souvent trop tardivement, ce qui laisse le temps au lésions, souvent déjà présentes, de s’aggraver. D’habitude, le traitement consiste à régler la glycémie d’une manière optimale, ce qui permet d’éviter ces complications. On commence généralement par une adaptation progressive du régime alimentaire et par la pratique d’une activité physique régulière. La médecine naturelle (essentiellement la phytothérapie et certains compléments alimentaires) ont également un rôle à jouer. On n’instaure des médications chimiques que si les glycémies continuent à grimper au-dessus des limites fixées. Et seulement quand celles-ci ne suffisent plus non plus à maintenir des taux plasmatiques de glucose acceptables, on passe à l’insulinothérapie.

 

o       Le diabète de type 1 étant la conséquence d’une maladie auto-immune détruisant à court terme la totalité des îlots de Langerhans du pancréas, la production d’insuline endogène des cellules β du malade tombe donc pratiquement à zéro. On observe alors une montée beaucoup plus rapide des taux plasmatiques du glucose que dans le diabète de type 2. Le pronostic du type 1 sera par conséquent plus réservé et nécéssitera d’emblée de l’insuline exogène, titrée correctement, afin d’abaisser l’hyperglycémie, mais aussi pour prévenir l’évolution possible vers un coma acidocétosique. Comme les diabétiques de type 1 sont obligatoirement traités par insuline, leur risque d’un coma hypoglycémique est également plus élevé que chez les diabétiques de type 2.

 

Ø      Sans traitement, un diabète peut évoluer plus ou moins rapidement à la mort, soit par une montée excessive, soit par une baisse subite de la glycémie, et entraîner des états comateux en phase aiguë, ou, à plus long terme, des complications graves d’ordre vasculaire principalement.

 

o       Les états comateux provoqués par le diabète :

 

-          Dans le diabète de type 1, on risque surtout l’évolution rapide vers l’acidocétose (état et coma diabétique acidocétosique). Un diagnostic précoce ainsi qu’un traitement immédiat, nécessairement à l’insuline, sont indispensables.

-          En cas d’hyperglycémie aiguë et par forte dérégulation du diabète de type 2, c’est le plus souvent un coma non cétosique par hyperosmolarité plasmatique et déshydratation sévère qui peut survenir (coma diabétique hyperosmolaire).

-          Lorsqu’un diabète (quel qu’en soit le type) est traité par l’insuline ou même par certain médicaments oraux (surtout les sulfonylurées), des réactions hypoglycémiques imprévisibles peuvent survenir à la suite de doses trop élevées, ou lorsque les besoins en insuline diminuent brusquement sans que la dose n’ait été modifiée : c’est le cas p.e. lors d’une activité physique trop importante ou en supprimant un repas. Il s’agit alors d’un coma hypoglycémique. C’est de loin le type de coma le plus fréquent chez les diabétiques.

-          L’acidose lactique par augmentation du lactate (manque d’épuration en cas d’insuffisance hépatique et/ou rénale) peut être observée chez les diabétiques, notamment ceux traités par les biguanides (la metformine est le seul biguanide qui reste sur le marché). Ce type de coma par acidose lactique est fort rare mais cependant souvent mortel.

 

Le diagnostic précis du type de coma se fait aux urgences où la réadaptation du traitement et la correction de tous les paramètres sont effectués.

 

o       Les complications à long terme du diabète :

 

Quand, dans n’importe quel type de diabète, on a pu échapper à une phase aiguë entraînant un coma, des taux sanguins de glucose dépassant nettement certaines limites persistent, d’autres complications finissent par arriver irrémédiablement. Elles sont essentiellement d’ordre vasculaire et nerveux, les deux étant liés. Ce sont :

-          Une atteinte des vaisseaux sanguins et des capillaires par glycation non enzymatique des protéines suite à un taux de sucre trop élevé (réaction de Maillard) : les produits terminaux de cette réaction font que des lésions se forment et bouchent les parois des artères et artérioles, ce qui amène des séquelles micro- et macrovasculaires (angiopathie) :

§         Microvasculaires : lésions des petits vaisseaux au niveau du rein, de la rétine, des tissus nerveux par mauvaise irrigation sanguine. Celles-ci sont plus fréquentes chez les diabétiques de type 1 insulinodépendants.

§         Macrovasculaires : lésions des grandes et moyennes artères, causes d’ischémie myocardique (angine de poitrine, infarctus du myocarde), mais aussi des athéromes et des embolies au niveau d’autres organes, des accidents vasculaires cérébraux, de l’athérosclérose, de l’hypertension artérielle. Les complications cardiovasculaires sont plus fréquentes chez les diabétiques de type 2, surtout s’ils sont obèses.

-          Une atteinte neurologique :

§         Soit périphérique, appelée neuropathie ou polynévrite diabétique (troubles de la sensibilité, douleurs).

§         Soit végétative atteignant les systèmes ortho- et parasympathiques (tachycardie, hypotension orthostatique, troubles digestifs et intestinaux, troubles de la miction (neuropathie vésicale), troubles de l’érection (impuissance).

-          Une atteinte rénale (néphropathie diabétique) par des lésions aux petits vaisseaux des reins qui apparaissent parfois tôt dans l’évolution. Différents types de néphropathie peuvent survenir, souvent accompagnés d’hypertension artérielle et/ou de microalbuminurie. L’insuffisance rénale est une étape terminale dans beaucoup de diabètes de type 1 et 2.

-          Une atteinte de l’œil, attaquant principalement la rétine (rétinopathie diabétique) et amenant de la cécité. D’autres complications oculaires sont possibles.

-          Une atteinte des tissus du pied (pied diabétique), tant par une neuropathie que par une angiopathie diabétique, se manifestant souvent par des lésions qui nécessitent l’amputation.

-          Une baisse de l’immunité et donc une sensibilité accrue aux infections cutanées et autres (abcès, furoncles, candidose, infections urinaires).

 

Ø      Finalement, il faut souligner que les personnes souffrant de diabète de type 2 sont très souvent obèses et présentent des hyperlipidémies (trop de triglycérides, trop de LDL- ou mauvais cholestérol, et trop peu de HDL- ou bon cholestérol), ce qui contribue à provoquer de l’athérosclérose et de l’hypertension artérielle, affections qu’il y aura lieu de bien traiter, simultanément au diabète.

 

Je voudrais clore cet article sur une bonne note quand même : le traitement des 2 types diabète, instauré le plus tôt possible, permet de reculer l’échéance de toutes ces complications, et même d’y échapper peut-être définitivement. Plus les taux des glycémies sont ramenées à des valeurs approximant la normale (régulation stricte), davantage la survenue de complications sera reportée. Dans l’ensemble, une fois passée la période difficile à gérer (10 à 20 ans après le diagnostic du diabète) sans que des complications graves n’aient apparu, on a de bonnes chances de mourir d’autre chose que du diabète.

 

Le pronostic du diabète de type 1 est bien entendu plus réservé que celui du type 2, mais les techniques actuelles et les nouvelles insulines ont permi des progrès considérables.

 

La base du traitement correct de tout diabète consiste donc à maintenir des glycémies normales pour arriver à vivre sa vie normalement, sans avoir à redouter les terribles séquelles de cette maladie (à suivre).

 

Luc Vangermeersch, le 7 avril 2013.

Partager cet article
Repost0
15 avril 2013 1 15 /04 /avril /2013 18:27

Curriculum Vitae

van

Dokter Luc Vangermeersch

 

Photo gros plan Luc comprimée pour e-mail

 

Geboren te Elsene (Brussel-België) op 12/07/1944.

 

Gehuwd, vader van twee kinderen.

 

Gesproken talen : Nederlands (Vlaams), Frans, Engels, Spaans.

 

Middelbaar Onderwijs, afdeling Latijn-Wiskunde te Gent (Koninklijk Atheneum) van 1957 tot 1963.

 

Universitair Onderwijs aan de Rijksuniversiteit Gent (Faculteit Geneeskunde) van 1963 tot 1970.

 

Behalen van het diploma van Dokter in de Genees-, Heel- en Verloskunde in juli 1970.

 

Stage van 3 maand in de Obstetrica (Verloskunde), waarvan 1 maand in het buitenland (Meknes, Marocco).

 

Militaire Dienst in België (december 1970 – april 1971). Behaalde graad : Luitenant-Geneesheer.

 

Omnipracticus (huisarts) [1] (RIZIV geconventioneerd [2]) te Oudenaarde (België) van 1971 tot 1979.

 

Behalen van de graad van Bijgeschoold Huisarts en van het certificaat voor electrocardiografie in 1976.

 

Vorming in de Chinese Acupunctuur over 3 jaar bij de B.V.G.A. [3] van 1976 tot 1979. Behalen van het diploma in 1980.

 

Specialisatiestage in de Acupunctuur in Nationalistisch China (Taiwan) van 1979 tot 1980.

 

Publicatie in het Frans van de « Technique de base des points « Ah-Shih », Acupuncture Pratique, Taiwan, 1980 (Dit is de basistechniek voor het behandelen van drukpijnlijke punten, praktische acupunctuur).

 

Voltijds beoefenen van de Acupunctuur in privépraktijk (niet RIZIV geconventioneerd) te Gent (België) van 1980 tot 2009. Deeltijdse complementaire toepassing van de Algemene Geneeskunde na voorafgaandelijk akkoord met de Orde van Geneesheren van Oost-Vlaanderen.

 

Vorming in de (unicistische) Hahnemannse Homeopathie van 1981 tot 1983 te Brussel (School van Dokter Imberechts).

 

Periodes van complementaire vorming in de Chinese Geneeskunde (Traditionele Fytotherapie) van 1981 tot 1998 in Taiwan, Hong Kong et Peking.

 

Publicatie van "De traditionele Chinese fytotherapie volgens Chen Kai-Yan": S.A.T.A.S.: Brussel, 1986. (Franse versie: «La Phytothérapie Traditionnelle Chinoise selon Chen Kai-Yan», S.A.T.A.S.: Bruxelles, 1986).

 

Lesgever in de Chinese Acupunctuur bij de B.V.G.A. van 1981 tot 1998. Cursusleider bij dezelfde medische vereniging van 1985 tot 1998.

 

Publicatie, in samenwerking met Sun Pei-Lin (arts afgestudeerd bij de Nanjing College of Chinese Medecine), van «Bi-Syndromes» (Engelse versie) of «Syndromes de Bi» (Franse versie) in 1994 (Uitg. SATAS, Brussel). Het gaat om een handboek over de Reumatische Aandoeningen in de Chinese Geneeskunde, waarin zowel de acupunctuur als de traditionele kruidengeneeskunde aan bod komen.

 

Voordrachten over Chinese Geneeskunde op diverse plekken ter wereld (België, Nederland, Frankrijk, Italië, Verenigde Staten, Canada, Indonesië).

 

Publicatie van een Tijdschrift voor Chinese Geneeskunde (Folia Sinotherapeutica) van 1990 tot 1992.

 

Publicatiie van talrijke wetenschappelijke en medische artikelen met betrekking tot de Traditionele Chinese Geneeskunde.

 

Met pensioen sinds juli 2009.

 

April 2013: Creëren van een weblog (http://lucvangermeersch.over-blog.com/) hoofdzakelijk aan diabetes besteed . Deze weblog bestaat uit 2 rubrieken:

(1): "Diabetes T2 stoppen" omvat een reeks wetenschappelijke publicaties over T2 diabetes, waarbij een sterke nadruk op levensstijl en voeding gelegd wordt.

(2): "Patiënten vertellen" zijn anecdotes en getuigenissen van patiënten omtrent hun ziekte.

 

[1] Het behalen van de  specialisatie Algemene Geneeskunde was in 1970 nog niet vereist om de huisartsgeneekunde te mogen beoefenen in België.

[2] Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering.

[3] Belgische Vereniging van Geneesheren Acupuncturisten, Wilde Tijmstraat B1, n° 2 B1  1080 Brussel.

Partager cet article
Repost0
15 avril 2013 1 15 /04 /avril /2013 11:38

Curriculum Vitae

du

Docteur Luc Vangermeersch

 

Photo gros plan Luc comprimée pour e-mail

 

 

Né à Ixelles/Elsene (Bruxelles-Belgique) le 12/07/1944.

 

Marié, père de deux enfants.

 

Langues parlées : néerlandais (flamand), français, anglais, espagnol.

 

Études Secondaires section latin-mathématiques à Gand (Athénée Royal) de 1957 à 1963.

 

Études Universitaires à l’Université d’État de Gand (Faculté de Médecine) de 1963 à 1970.

 

Obtention du diplôme de Docteur en Médecine, Chirurgie et Accouchements en juillet 1970.

 

Stage de 3 mois en Obstétrique, dont un mois à l’étranger (Meknès, Maroc).

 

Service Militaire en Belgique (décembre 1970 – avril 1971) : grade de médecin-lieutenant.

 

Praticien Généraliste (médecin de famille) [1] (conventionné INAMI [2]) à Oudenaarde (Belgique) de 1971 à 1979.

 

Obtention du grade de Généraliste Recyclé et du certificat en électrocardiographie en 1976.

 

Formation de trois années en Acupuncture chinoise à l’A.B.M.A.[3] de 1976 à 1979. Obtention du diplôme en 1980.

 

Stage de spécialisation en Acupuncture en Chine Nationaliste (Taiwan) de 1979 à 1980.

 

Publication de « Technique de base des points « Ah-Shih », Acupuncture Pratique, Taiwan, 1980. Il s'agit d'une approche du "point douloureux" en acupuncture.

 

Exercice à temps plein de l’Acupuncture en cabinet privé (non conventionné) à Gand (Belgique) de 1980 à 2009. Exercice complémentaire à temps partiel de la médecine générale après accord préalable avec l’Ordre des Médecins de Flandre Orientale.

 

Formation en Homéopathie Hahnemannienne (uniciste) de 1981 à 1983 à Bruxelles (École du Docteur Imberechts).

 

Périodes de formation complémentaire en Médecine Chinoise (Phytothérapie traditionnelle) de 1981 à 1998 à Taiwan, Hong Kong et Pékin.

 

Publication de « La Phytothérapie Traditionnelle Chinoise selon Chen Kai-Yan » en 1986 (version française).

 

Professeur d’Acupuncture chinoise à l’A.B.M.A. de 1981 à 1998. Moniteur des cours à cette même association médicale de 1985 à  1998.

 

Publication, en collaboration avec Sun Pei-Lin (médecin diplômé de Médecine Chinoise au Nanjing College), de «Bi-Syndromes» (version anglaise) ou «Syndromes de Bi» (version française) en 1994 (Éd. SATAS, Bruxelles). Il s’agit d’un traité sur les Maladies Rhumatismales en Médecine Chinoise, tant en acupuncture que la médecine traditionnelle par les plantes.

 

Conférences sur la Médecine Chinoise en divers endroits du monde (Belgique, Pays-Bas, France, Italie, Etats-Unis, Canada, Indonésie).

 

Publication d’une Revue de Médecine Chinoise (Folia Sinotherapeutica) de 1990 à 1992.

 

Publication de nombreux articles scientifiques et médicaux sur la Médecine Traditionnelle Chinoise.

 

Retraité depuis juillet 2009.

 

Avril 2013: Création d'un blog (http://lucvangermeersch.over-blog.com/) essentiellement consacré au diabète. Ce blog se compose de deux sections :

(1): "Vaincre le diabète T2" comprend une série de publications scientifiques sur le diabète T2, où l'accent est mis principalement sur le mode de vie et l'alimentation.

(2): "Le patient parle" sont des anecdotes et témoignages de patients à propos de leur maladie.


[1] L’obtention de la spécialisation en Médecine Générale n’était pas encore requise en 1970, pour pouvoir partiquer en tant que généraliste.

[2] Institut National Assurance Maladie Invalidité (correspondant au CPAM en France).

[3] Association Belge des Médecins Acupuncteurs, 2, rue du Serpolet B1, 1080 Bruxelles.

 

 

Partager cet article
Repost0